Rond 1300: De friese zeelanden in de Middeleeuwen

Friesland zag er in de vroegste tijd anders uit dan nu het geval is. Uit de laatste archeologische opgravingen bij de terp van Wijnaldum blijkt dat de veronderstelling dat Friesland een bijna aaneengesloten rijk vormde van Brugge tot aan de Weser (D) niet juist. Het was veel meer een verzameling van vrijwel autonome machtsgebiedjes, allemaal koninkrijkjes op zich, die zich niet centraal lieten aansturen. De geschiedenis van de Friese koningen in de 6e en 7e eeuw suggereert dit echter wel. De bekendste Friese koning Redbad, zou vanuit Doornestad (Wijk bij Duurstede) het Friese koninkrijk aansturen, zo gaat de legende. Nieuwe archeologische inzichten laten echter zien dat Redbad veel meer in Holland en het rivierengebied de macht had en dat het huidige Friesland viel onder een andere heerser. (9) 

Hoe moeten we dan naar de friese geschiedenis kijken? Een opsomming van jaartallen en veldslagen,   en een beschrijving van de geschiedenis van het friese koninkrijk vervolgens het Frankische rijk en tenslotte het Heilige Roomse rijk van Karel de Grote? Dat zou alleen maar meer verwarring scheppen. 

Het beste kunnen we gaan inzoomen op Domwier rond 1300 ten tijde van grietman Folpertus van Demingwere- de eerst genoemde landheer van Domwier- en bekijken hoe dat gebied op kaarten uit die tijd wordt genoemd. Het gebied rondom Domwier heet dan Oostergo en wordt een gouw genoemd en vormt weer een onderdeel van de  zogenaamde friese zeelanden. Het totale noordelijke deel, waaronder ook Domwier viel, wordt het district genoemd en heet Winninghe.

Het friese cultuurland van de huidige provincie Friesland is niet overal even oud. Het kleigebied, waar het noordelijk deel van Oostergo uit bestond,  was al vroeg bewoond. Op de wierden werden huisplaaatsen gebouwd. We kunnen aannemen dat de eerste bewoning door eigenerfden op de kleigronden terug te voeren is tot in de Karolingische tijd.( zie 7)

De indeling in gouwen was een erfenis van Karel de Grote, die zijn Frankische rijk onder controle probeerde te houden door het te verdelen in een soort administratieve eenheden, die weer werden bestuurd door een door Karel de Grote benoemde graaf of hertog. Zo voerde Karel de Grote ook het leenstelsel in, een buitenlandse dienstplicht en niet onbelangrijk voor de Friezen wetten of beter privileges.

In 800 werd de Lex Frisonium ingevoerd. De Friezen zouden zich tot 1498 beroepen op de privileges, die hen daarin door de keizer waren gegeven. Een van die privileges was dat de Friezen werden vrijgesteld van buitenlandse dienstplicht onder voorwaarde dat zij dan ook hun eigen verdediging organiseerden. Voor de Friezen was dat een logisch gevolg op hun geschiedenis. Zij hadden vanuit hun eigen kleine machts-enclaves nooit anders gedaan dan zichzelf te verdedigen.

De friese vrijheidsprivileges van de eigenerfden bepaalden tot 1498 het friese vrijheidsideaal, dat werd gekoesterd en verdedigd, tot het ten onder zou gaan in de burgeroorlogen tussen de Schieringers en de Vetkopers en totdat graaf Albrecht van Saksen de Friezen onder een centraal bestuur bracht. De friese eigenerfden zouden hun eigen vrije identiteit echter blijven cultiveren in symbolen als naamgeving en politiek-bestuurlijk in de verkiezing door de plaatselijke stemgerechtigde bevolking van hun eigen vertegenwoordiger, de grietman, in de landsdeelvergaderingen. Dat betekende dat de friezen in tegenstelling tot de rest van het Frankische rijk tot 1498 niet de doorsnee standenmaatschappij kende, waarin de landadel vazal was van een hogere macht, zoals een keizer of een hertog of graaf.

In de Lex Frisonium wordt gesproken over nobiles (adel), liberi ( eigenerfden) en liti (ondergeschikten). In de 12e, 13e en 14e eeuw komen we het begrip "ethel" tegen dat staat voor: eigen erfgoed (frimen, husmon, hoefling, edelling, ethele men).  

De eigenerfde grootgrondbezitters waren in toenemende mate vooral nodig om de strijd tegen het water te keren. De friezen werden in de Middeleeuwen diverse keren getroffen door grote watersnoodrampen. Die strijd tegen het water werd vanaf het jaar 1000 pas goed ingezet. De gouwen en de door de plaatselijke bevolking afgevaardigde grietmannen (de grootgrondbezitters) speelden daar een belangrijke rol in.

Samengevat zag de gouw Oostergo er in de tijd van Folpertus de Demingwere als volgt uit. De gouw Oostergo uit 1300 was verdeeld in districten. Het noordelijk district van Oostergo stond bekend onder de naam Winninghe naar Wijns waar recht werd gesproken en waar wetten werden gemaakt door 6 grietmannen, die weer afkomstig waren uit de 6 grietenijen waaruit Winninghe bestond. Grietmannen waren dus de eigenerfde landheren en aangewezen door de plaatselijke bevolking met stembevoegdheid.

Folpertus van Demingwere was door de grietnij Dantumadeel afgevaardigd deze bijeenkomsten in Winninghe bij te wonen en werd bijgestaan door 2 ambtenaren. Zij bespraken voornamelijk de stand van de waterstaat, zo blijkt uit een document uit 1314 (zie 6). Het ging daarbij om het onderhoud van de sluizen bij Dokkum. 

Maak jouw eigen website met JouwWeb