Meester timmerman in Engelum

Roymer Auckes ( tweede helft 17e eeuw) vestigde zich als timmerman in Engelum, het geboortedorp van zijn echtgenote Antje Foppes. Engelum lag destijds in het kwartier Westergo en dat lag weer in de grietenij Menaldumadeel. Roymer kreeg met Antje 3 kinderen, waaronder voorvader Foppe Roymers geboren in 1674. Roymer zou nog twee keer in het huwelijk treden en kreeg in totaal 13 kinderen. Zoon Foppe Roymers zou in de voetsporen van zijn vader treden en werd eveneens meester timmerman in hetzelfde dorp.

In het leven van deze voorvaders zagen de gezagsverhoudingen in de dorpsgemeenschap er anders uit dan tegenwoordig. Een belangrijke lepel in de pap had de grietman van Menaldumadeel, die dankzij zijn grondbezit in de grietenij het stemrecht bezat (17). Ook bezaten de eigenaars van de sates of boerderijen stemrecht. We hebben al kunnen zien dat de Wigersma's stemrecht bezaten tot 1658. Roymer Auckes bezat geen stemrecht meer. Zijn zoon Foppe Roymers trouwde echter met een rijke boerendochter uit Giekerk, oorspronkelijk geboren in Wijns  Swopkje Gosses, die samen met haar broer stem 17 in Giekerk bezat over 60 pondematen grondeigendom (18).

Dit stemrecht hield in dat men het recht had de grietman te kiezen, of zelf als grietman te worden gekozen. Het was een "stem in staat",  met andere wooren de sates in Friesland vormden een kleine politieke eenheid.

Binnen dit conglomeraat van sates- de dorpsgemeenschap- was de grietman de baas. Hij was tezamen met het kerkbestuur verantwoordelijk voor het verdelen van de vooraanstaande posities in het dorp, zoals de keuze voor de dominee, de kerkvoogden, de schoolmeester.

Engelum waar beide voorvaderen timmerman waren, was een agrarisch dorp en de grietman verpachtte evenals andere grondbezitters, zoals mijn voorgrootmoeder Swopkje elders in het nabijgelegen Giekerk (grietenij Tietjerksteradeel) landbouwgrond aan de boeren, die in Friesland "meiers" werden genoemd. De meiers waren economisch afhankelijk van deze landeigenaren, omdat die de hoogte van de pachtrente bepaalden. Het is misschien vreemd om je te realiseren dat mijn voorgrootmoeder als vrouw in de 18e eeuw een "eigenerfde" kon zijn, maar het friese erfrecht maakte dit toen al mogelijk. Wel was het zo dat de inkomsten uit haar vermogen werden overgeschreven op naam van haar echtgenoot (19).

De Wigersma's boetten na de verkoop van de Wigersma state niets aan welvaaart in. Hoe welvarend ze wel niet waren blijkt ook uit het verhaal over "De Duitse muts". Ook blijkt maar weer dat we met de ogen van de huidige tijd niet vrijblijvend het verleden kunnen interpreteren.Vrouwen konden dan wel grondeigenaar zijn, toch konden zij niet over de inkomsten ervan beschikken. Een vrouw had op papier dan wel stemrecht, de vraag is of zij deze stem ook daadwerkelijk kon uitoefenen.

In de 17e en 18e eeuw kregen ambachtslieden zoals timmerman Roymer Auckes en zijn zoon Foppe hun opleiding bij een meester. Eerst kwam de jongen in de leer als leerling, vervolgens werd hij gezel en tenslotte moest hij na 9 jaar de meesterproef afleggen. Daarna werd hij lid van het gilde.  

De gildes maakten in de 16e, 17e en 18e eeuw de dienst uit in het economisch leven. Zij waren de belangrijkste netwerken voor de ambachtslieden en toegang tot zo'n gilde kreeg men dus alleen als men de meestertitel bezat. Het belangrijkste doel van het gilde was om de markt zodanig te reguleren dat de eigen beroepsgroep verzekerd was van een solide inkomen. Daarnaast bemoeiden de gildes zich ook met sociale vraagstukken, zoals het uitkeren van ziektegeld en pensioenen voor weduwes van de gildemeester. Beide voorvaders bezaten de meestertitel. Het gildewezen zou tezamen met de Republiek (1795) ten grave worden gedragen. De nieuwe vrijheidsgedachte van de Bataafse Republiek, waarin vrijheid van bedrijf en beroep de leidraad vormde, verdroeg zich slecht met het strak gereguleerde hierarchische gildenetwerk. Pas onder koning Willem I werd het gildesysteem in 1820 helemaal afgeschaft.Ook de grietman verdween en werd de burgemeester, overigens niet meer gekozen door de stemgerechtigden, maar benoemd.

 

 ZIE VOOR STAMBOOMGEGEVENS "DE FAMILIENAAM".