Hoedenmaker-fabriqueur Haantje Wigersma (1756-1843)

In 1793 startte mijn voorvader, de zoon van de schoolmeester uit Cornjum, als "fabriqueur in hoeden" zijn bedrijf in Leeuwarden. Zijn naam was Haantje Tjeerdz Wigersma (1756-1843). Hij was daarmee de eerste Wigersma, die zich als middenstander in de binnenstad vestigde. Een verrassende ontdekking. Ik wist niet beter dan dat mijn voorvaders als koek- en banketbakker sinds 1793 op het Naauw hun bedrijf hadden gehad. Op de gebaksdozen van de laatste banketbakker, mijn grootvader Ype, staat immers als oprichtingsjaar "1793" vermeld. Het was echter pas in 1818, dat de oudste zoon van Haantje, Tjeerd geheten, de koekbakkerij zou beginnen op het Naauw nummer 12. Zijn vader Haantje, de hoedenfabriqueur, had zijn winkel met hoeden op dat moment aan de overkant van het Naauw op nummer 5. 

Haantje Wigersma, de hoedenman, trouwde in 1795 in Leeuwarden op 38 jarige leeftijd met de 19 jarige dochter uit een Vlaams hoedenmakersgeslacht Japikje van den Berg (1776-1846). Deze familie was oorspronkelijk afkomstig uit Luik (Oupeye). In het midden van de 17e eeuw was deze familie van hoedenmakers via Leiden en Sneek in Leeuwarden terechtgekomen ( zie verder "Van den Berg" (20). Japikje's oudste stiefbroer Abraham van den Berg (1760-1821) was eveneens "fabriqueur van hoeden" Zijn winkel zat aan de Kelders (H32) in Leeuwarden. Haantje en Abraham waren ongeveer even oud, vakbroeders, concurrenten en zwager van elkaar. 

Hoeden waren in die tijd gemeengoed. Heren en dames droegen allemaal een hoed. De werklui een pet. Niemand liep met onbedekt hoofd op straat. Tegenwoordig kennen we de hoed als een noviteit, alleen de koningin draagt een hoed. De hoeden van Maxima, meestal ontworpen en gemaakt door de Brusselse hoedencreateur Fabienne Delvigne kennen we allemaal. Maar om zelf een hoed op te zetten, is er niet meer bij. Dat zegt ze met enige spijt, want ik heb altijd een hoedenafwijking gehad. In mijn kast liggen ontelbare hoeden, even zovele zijn er weer verdwenen. Ik kan het niet helpen, maar volgens de achterban heb ik niet alleen een hoedenverslaving, maar ook een "hoedengezicht". Nu werd mij dus ineens duidelijk, waar die "afwijking" vandaan moet zijn gekomen, een aangename verrassing, die mij ook wel ontroerde.

Maar terug naar eind 18e eeuw. Rond 1760/1770 was Friesland een van de rijkste provincies van Nederland, het loon en het inkomen per hoofd van de bevolking lag hoger dan het landelijk gemiddelde. Dat is wel apart, omdat in het overige deel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de economie nogal te lijden had gehad van de gevolgen van de 4e Engelse oorlog (1780-1784). Het stadse leven in de binnenstad van Leeuwarden bloeide. De stad had een streekfunctie vanwege de uitgebreide markt, die zich over de bruggen en rond de grachten van het centrum verspreidde. Van de Groentemarkt langs het Naauw, tot Over de Kelders en van de Korenmarkt (tegenwoordig Voorstreek) tot de laatste brug bij de Wortelhaven. Ook de winkels in de binnenstad kwamen tot bloei. In 1820 opende Anton Sinkel (1785, Cloppenburg, Duitsland) in Leeuwarden op de hoek van de Nieuwstad/Lombardsteeg) zijn eerste warenhuis, de winkel van Sinkel. Alles tegen vaste prijs en bij contante betaling was de slogan. We kennen allemaal nog wel het versje: "In de winkel van Sinkel is alles te koop, daar kan men krijgen, mandjes met vijgen, doosjes pommenade flesjes orgeade, hoeden en petten en damescorsetten, drop om te snoepen en pillen om te poepen". Het warenhuis zou tot 1912 in de Leeuwarder binnenstad gevestigd blijven (21).

De nieuwe tijd die in 1795 met de Bataafse republiek was ingezet maakte een einde aan oude politieke en economische machtsblokken. De oude regenten werden vervangen door de meer "verlichtend" denkenden, die meer ruimte boden aan de wensen van de burgerij en de gildes maakten plaats voor het vrijhandelsverkeer voor ondernemers. Haantje Wigersma begon net op de grens van de oude en de nieuwe tijd met zijn bedrijf in hoeden. In 1802 kocht hij het pand op Naauw nummer 5 van G. van Daantjes-Boltjes. We gaan ervan uit dat hij in 1793 is gestart, maar weten niet of hij voor 1802 al op het Naauw een winkel bezat.

Haantje en Jacobje kregen 8 kinderen, waarvan 3 kinderen voortijdig stierven. Van de 4 zonen werd er eentje geneesheer en vroedmeester en vestigde zich in de Knipe, de andere 3 werden allemaal middenstanders in het centrum van Leeuwarden. Tjeerd, de oudste en mijn voorvader, werd koekbakker op het Naauw (1818 tot ongeveer 1859), zijn broer Servaas volgde in de voetsporen van zijn vader en werd pettenmaker (ongeveer 1825 tot na 1859) en vestigde zich op de Korenmarkt (Voorstreek tussen Wortelhaven en Minnemastraat); diens zoon Haantje (1827 geboren) vestigde zich in 1855 eveneens als pettenwinkelier op het Naauw 8. Broer Foppe tenslotte werd broodbakker en koopman in droge gist (ongeveer 1828 tot ongeveer 1863) en vestigde zich tot 1848 op de Ewal (8e huis na de Wortelhaven) en tenslotte in de Oude Doelesteeg, aan de Oude Oosterstraat en tenslotte aan de Weaze.

Koekbakker Tjeerd Wigersma kocht in 1826 het pand op nummer 12 voor f 6000.-, alwaar hij sinds 1818 de koekbakkerij had gevestigd en in 1835 kocht hij het pand aan het Naauw 5 van zijn ouders voor f.5500.-. Haantje is dan 79 jaar, of de oude hoedenfabriqueur zolang nog heeft doorgewerkt, weten we niet.

 

Zie voor stamboomgegevens "de koekbakker".