Middenstanders op het Naauw (1802-1936)

Toen voorvader Haantje Wigersma in 1793 in Leeuwarden begon met zijn bedrijf in hoeden, behoorde hij tot de eerste middenstanders die zich in het Naauw vestigden. De pui van een van de oudste gebouwen op het Naauw de Planteur dateert immers uit 1785. Daarmee is de familie Wigersma de langst zittende middenstander op het Naauw geweest. Toch kom je hun naam nooit meer tegen.

In 1802 kocht Haantje het pand op nummer 5 (li op het schilderij). Zijn zoon Servaas vernoemd naar het hoedenmakersgeslacht van zijn moeder uit Luik zou in 1829 niet de zaak van zijn dan al 63 jarige vader op het Naauw voortzetten, maar koos voor een eigen winkelpand aan de Voorstreek nummer 2 en later voor een pand aan de Korenmarkt voor zijn hoeden en pettenzaak. Daar heeft de zoon een reden voor. Op het Naauw zijn ten tijde van het hoedenmakersbedrijf van zijn vader, dat aan NZ (li) was gevestigd op nummer 5 meerdere hoedenmakers actief. Tussen 1829 en 1846 maar liefst aan NZ 5 stuks. Drie van hen waren strohoedenfabrikanten afkomstig uit Belgie. Het waren op nummer 3 in 1846 Pierre Onclin uit Bloir (Commune de Glons); op nummer 9 Jean Henri Sauveur uit Wonk Belgie en tenslotte op nummer 19 de strohoedenfabrikant Jacques Raiskin uit Bovis Belgie. Toen de kleinzoon van Servaas in 1855 het pand op Naauw nummer 8 kocht (re op het schilderij) was de enige concurrent de strohoedenmaker Pierre Onclin op nummer 3. De hoeden en pettenhandel aan de Voorstreek kende alleen Postma en Zelle als concurrenten. Het was een verstandige keuze het bedrijf verder op het Naauw voort te zetten. Het zou pas in 1913 in andere handen overgaan (Bokma herenmodes).

Leeuwarden was in de 19e eeuw een bloeiende handelsplaats geworden met een streekfunctie door de wekelijkse markt die op de Brol, de Groentemarkt en de Korenmarkt tot de vismarkt op de Wortelhaven werd gehouden (27) Het egodocument van Francois Hovius uit 1774 beschrijft die sfeer heel goed. Het Naauw verbond de oude stad (Voorstreek/Brol) met de nieuwe stad (Nieuwstad/St Jacobsstraat). Het was een van de eerst bewoonde straten in de binnenstad. De naastgelegen Peperstraat vernoemd naar de handel in speceerijen deed hetzelfde. 

Tjeerd Wigersma de oudere broer van Servaas en oudste zoon van hoedenfabrikant Haantje en zijn vrouw Jacobje startte in 1818 met de koekbakkerij op Naauw 12. In 1826, op 28 jarige leeftijd koopt hij het pand voor f6000.- van zijn buurman de zilversmid Meindert Siderius de Wal, een aanzienrijke Leeuwarder regent. Zijn zoon Haantje Wigersma neemt rond 1855 de bakkerij over. Zijn oudste zoon Tjeerd is bevriend met Alexander Cohen, wiens vader een galanterieenzaak aan de Tuinen had. Het egodocument van Cohen geeft een goed beeld van het Joodse Leeuwarden. Want wat wij ook zijn vergeten, is de belangrijke rol die de migratie van middenstandsfamilies  uit Duitsland en Belgie heeft gespeeld. Eind 19e eeuw is de tijd waarover wij nu spreken en Leeuwarden was de grootste Joodse stad in het noorden. Het opperabinaat was er gevestigd. De joodse bevolking, merendeels bestaande uit kleine middenstand, was in de 18e eeuw naar Leeuwarden getrokken uit het Duitse Emden. De Leeuwarder gemeenteraad was tolerant noteerde en registreerde de vreemdelingen en liet zelfs sommigen tot de tot de gildes, wat een unicum was als je niet gereformeerd was. De eerste van deze middenstanders waren vleeshouwers en winkeliers van oudsher lapkepoepers (marskramers). Zij vestigden zich rond de synagoge die in 1746 werd gewijd in de Sacramentstraat, of langs de grachten van de oude binnenstad. Zo ook de vader van Cohen. In 1873 stierf Alexanders moeder. Alexander vertelt hierover in zijn dagboek: Moeder lag dagen op de grond in het stro op het pand aan de Tuinen en werd de dag voor haar begrafenis gekist. Mijn vader tilde mij op zodat ik moeder nog een keer kon zien. De volgende dag liepen wij mee naar het kerkhof, maar moesten bij de hekken blijven wachten tot de kist ter aarde was besteld, het is onrein om met een dode in aanraking te komen. Een jaar lang gingen mijn broertjes en ik elke morgen om 6 uur om en om naar de synagoge om het kadisj te zegggen: Gij die groot zijn en heilig verheven naam (Jisgadal weijskadosj sjemei rabo). (28)

Het Joodse Leeuwarden met de bloeiende middenstand verdween in de WOII, 80 % van de Leeuwarders kwam niet terug uit de kampen, het sloeg een gat in de gemeenschap. Zij die terugkeerden, begonnen opnieuw, maar het was afgelopen met de jiddische sfeer, waar alleen nog in het Leeuwarder dialect veel jiddische woorden zijn terug te vinden .

Inmiddels was Ype Wigersma, mijn grootvader, als banketbakker op het Naauw begonnen (eind 19e eeuw). Oudste broer Tjeerd stierf een jonge dood op 20 jarige leeftijd. Er veranderde onder de middenstanders niet zoveel. Aan de overkant was het winkelpand van zijn grootvader Haantje een koek en banketbakkerij geworden, waar sindsdien eerst bakkerij Geestman, toen Wilkens en tenslotte bakkerij H. van der Veen was gevestigd. Op nummer 7 was groenteman Fahner gevestigd, even verderop Simon de Wit en op de hoek de dames van der Werff met de handwerkzaak. Ook de fa Westra een koopman in gebruikte goederen, die reclame maakte met : ik ben de Magneet ik groet  allen- zat op nummer 9. De banketbakkerij van Ype Wigersma werd in 1931 ingeklemd tussen de sigarenzaak van Stoffels (sinds 1895) en aan de andere kant de textielzaak van Abraham de Bruin. Daarna kwam de hoeden en pettenzaak van Bokma. Op de hoek van de Nieuwstad zat Jamin, waar eerst de pruikenmaker en kapper Dumoree  was gevestigd. Het zijn allemaal bekende middenstandsnamen, maar die van de Wigersma's was verdwenen. De hofleverancier en prijswinnaar ging in 1936 roemloos ten onder na meer dan een eeuw kleur te hebben gegeven aan het Naauw.